Met frisse tegenzin trekt hij mijn laptop naar zich toe en begint hardop te lezen.
Hij: ’Hoi Matthijs..’ (Dat gaat nog wel) H.o.e. is het m.e.t. j.o.u (otje ou)? Moet je v.e.e.l. h.u.i.s.w.e.r.k……m.a.k.e.n.? H.e.b. je de o.e.f.e. opdrachten.. g.e.m.a.a.k.t?’
Ik: ’Nee lezen.’
Hij: ’o.e.f.e … huiswerk’
Ik: ’Nee, goed lezen schatje, niet gokken.’
Hij: ‘….. o.e.f.e.n.i.n.g.e.n…. oefeningen of huiswerk, dat is toch hetzelfde?’
Ik: ‘Ja, maar het stáát er niet.’
Hij: ….
Hij schuift de laptop weg. Het gaat ons goed af dat thuisonderwijs. Het is alsof ik vijftien keer per dag aan een jongen zonder benen, vraag of hij een stukje wil lopen. Hij wil het wel, ‘tuurlijk wil hij het, maar hij kan het niet. Ik weet natuurlijk dat ons knappe kind zo zijn leerbeperkingen heeft maar we worden er nu dagelijks mee geconfronteerd. Iets waar ik zowel blij als verdrietig, als hoopvol als gefrustreerd van word. En als dat voor mij al zo is, hoe is dat dan voor hem? Zoonlief lult je de oren van je hoofd als je niet uitkijkt, communiceren en dan vooral praten is zijn kracht maar een mailtje van 4 regels kost hem anderhalf uur. Hij onthoudt alles wat je hem vertelt, ook de dingen die hij niet hoeft te onthouden maar als hij het moet lezen, zijn een paar woorden de grens. De mail van zijn juf wordt afgesloten met ‘Mail je mij gezellig terug?’ Ik weet nu al dat dat niet heel gezellig wordt.
Daarna nieuwsbegrip, hij begrijpt alles. De vragen, de moeilijke woorden (een club is toch gewoon een ander woord voor vereniging?) en de enige échte uitdaging zit’m vooral in het op de rit krijgen van de voorleesapp van de iPad.
Ineens ben ik er klaar mee en besluit ik het over een andere boeg te gooien. ‘Morgen gaan we koken schat,’ zeg ik en we kiezen samen een recept uit met heel veel handelingen. Het wordt een pastasaus. De volgende ochtend tref ik mijn keukenprins fris en fruitig aan het aanrecht aan en gaan we de boel klaarzetten. Hij leest hoeveel we van alles moeten pakken, we meten de aantallen goed af en ik gooi er af en toe een som tussendoor. ‘Nu zijn we met z’n vieren, hoeveel zouden we moeten pakken als we maar z’n tweetjes waren.’ Als alles klaar staat, gaan we de groente snijden en laat ik hem zien hoe hij dat met één hand moet doen zonder zijn vingers mee te snijden want… de eerste hulp is een No Go nu. Regel voor regel volgen we het recept, ik laat hem woorden opzoeken (waar waren we?) en voorlezen wat we daarna moeten doen. Tussendoor maken we filmpjes en foto’s voor de klas, vooral die met die hele fles wijn die in de saus gaat is favoriet. Ik besluit die toch maar niet te delen….
Terwijl de pastasaus pruttelt, want dat moet de hele dag, stuur ik hem de tuin in om afgeknipte takken klein te maken zodat we ze in de groene container kunnen doen. We houden pauze met een stroopwafel in de zon en na een half uur geconcentreerd luisterboeken, sluiten we de schooldag af met een spelletje kaarten waarbij hij strategisch moet denken én (straf)punten bij moet houden.
’s Avonds tijdens het eten is hij moe en voldaan. De pasta is heerlijk en we hebben zo veel gemaakt dat we er nog zeker vijf weken van kunnen eten. Wij komen die quarantaineweken wel door op deze manier.
Als hij in bed ligt, vraag ik hem wat hij morgen wil doen.
Hij: ’Een mail sturen naar de ergotherapeut om te vertellen dat ik heb gekookt.’
Ik: ’Goed plan schatje. Jij praat, ik schrijf.’
Ieder z’n talent.