La Rochelle (uit Verder met de helft)

La Rochelle

Ik wurm mij ‘Pardon, excusez-moi’ prevelend tussen de menigte door. Pepijn trekt aan mijn hand en lijkt precies te weten waar hij heen moet. ‘Mam, toe nou, schiet nou op anders zijn we wéér te laat…’. In de verte zie ik dat Lotte is gestopt met lopen, gelukkig, het einde is in zicht. Eenmaal bij de rand aangekomen ga ik op mijn hurken zitten. Pepijn drukt zijn billen tegen mijn buik en straalt. ‘Nu zijn we op tijd mamma, ze hebben nog niemand gekozen.’ Kirt hij enthousiast. Op de door het publiek gecreëerde binnenplaats in het hartje van La Rochelle zijn vijf Franse jonge gasten aan het breakdancen. ‘Bonsoir, mesdames et messieurs, bienvenue á notre spectacle de breakdance!’ klinkt het uit de niet zo lekker afgestelde boxen. Eén voor één stellen ze zichzelf voor en laten ze een stukje zien van hun specialité. De eerste heeft spectaculaire moves op de grond terwijl de ander zelfs zijn wenkbrauwen kan laten breakdancen. Ik zit inmiddels op de grond en Pepijn zit uiterst tevreden in mijn schoot. Zijn benen steken vooruit op de kinderkopjes, één gebogen en één gestrekt en zijn spalken glanzen in het licht van de opkomende maan. ’Toevallig he mam, dat ze er weer zijn, nu kunnen we de hele act zien.’ Zegt hij en ik sla mijn armen om hem heen. God, wat hou ik hier van.

Een avondje straattheater in La Rochelle is ieder jaar weer één van de hoogtepunten van onze zomervakantie. Vooral de nieuwe acts kunnen Jeroen en mij bekoren, de oudere acts krijgen na een paar jaar toch iets zieligs. Zo is er de straatgoochelaar, een inmiddels dikke vijftiger die zichzelf duidelijk wat hipper (en slanker) vindt dan hij daadwerkelijk is. Hij lacht altijd heel vriendelijk als hij voor miljoenste keer zijn ‘oh-jee-er-zit-water-in-mijn-krant-act’ doet maar het heeft toch iets sneus. Lotte vindt hem een beetje eng. En dan is er nog de robot die we ook al jaren zien. Hij is goud geschminkt en heeft een soort onzichtbare zoemende toeter in zijn mond. Iedere keer als iemand hem iets geeft, zoemt hij er op los alsof hij Maya de Bij heeft ingeslikt. Pepijn vindt het nog steeds een magisch schouwspel. Of het oudere stel met de batterij dansende poedeltjes, of de man met de touwtjes. Lotte wil ieder jaar een vlecht in haar haar en gek genoeg gaat er ieder jaar iets mis met de betaling. Of hij vraagt te veel, of hij geeft te weinig terug, hij probeert ons in elk geval ieder jaar te naaien en ieder jaar zoeken we hem op. Hij is onderdeel geworden van onze traditie en we zouden hem missen als hij er niet meer zou zijn. (of ineens eerlijk)

Vorig jaar viel Pepijn steeds in slaap tijdens de vakantie en was een avondje La Rochelle nauwelijks haalbaar. We zijn toen maar één keer geweest omdat hij het gewoon niet volhield. Bepakt en bezakt met medicatie en noodplannen, gingen we dan op stap, áls we al gingen en nu zijn we er al voor de tweede keer deze week. De eerste keer zagen we alleen het laatste stukje van de breakdance act. Een paar kinderen uit het publiek moesten meedansen en kregen opdrachten. Pepijn had het beeld in zijn brein opgeslagen en toen hij de eerste klanken van de muziek hoorde, wist hij niet hoe snel hij vooraan moest komen te zitten.

Ik draai me om en zoek Jeroen. Hij staat net buiten de drukte en schudt van nee als ik hem wenk. Hij voelt er nooit zo veel voor om op de eerste rij te zitten. Ondertussen schalt er opzwepende hiphopmuziek door de boxen. De dansers buitelen over elkaar heen en maken de ene salto na de andere. Het moment suprême nadert en ik voel mijn twijfel toenemen. ‘Qui est plus jeune de 12 ans?’ klinkt het. ‘Wat vraagt’ie mam, wat vraagt ‘ie?’ zegt Pepijn opgewonden terwijl hij alvast zijn hand in de lucht steekt. ‘Wie er jonger dan twaalf is, liefje.’ Antwoord ik met lichte tegenzin. ‘Ik! Ik! Ik!’ gilt Pepijn. ‘Et qui est un bon danseur?’ gaat de stem verder. ‘Ik kan dansen, ik kan breakdancen’ gilt Pepijn. Overal in het publiek gaan kinderhandjes de lucht in. Sommige kinderen gaan staan, anderen rennen naar voren. Ik houd de mijne niet tegen maar hoop in stilte dat hij blijft zitten. Ik heb gezien wat de kinderen de vorige keer moesten doen: rennen, springen als een konijntje, radslag en nog veel meer bewegingen die in het Frans werden uitgelegd. Pepijn duwt zichzelf omhoog en gaat op zijn knieën zitten. Langzaam glijdt zijn hand uit de mijne en hij steekt nu beide armen, voor zo goed en kwaad als dat lukt, in de lucht. ‘Joehoe….muhsjeu, muhsjeuheu…’ roept hij en hij wappert met zijn armen om aandacht te krijgen. Ik houd hem losjes bij de heupen vast om hem te ondersteunen en weet diep van binnen dat ik hem op die manier ook een beetje tegenhoud. Een klein beetje maar. Ik weet niet zo goed wat ik moet doen en als ik Jeroens blik vang, zie ik bij hem dezelfde twijfel.

Ineens gaat het heel snel. Twee dansers schieten het publiek in en trekken vijf kinderen aan hun uitgestoken hand overeind. Het publiek klapt en de verkozenen lijken buiten zinnen. Terwijl ze in een rij op het speelvlak worden gezet, laat Pepijn zich teleurgesteld weer in mijn schoot zakken. ‘Ik wilde ook meedoen mamma, ik kan heel goed breakdancen, dat wil ik laten zien.’ Zegt hij verdrietig. ‘Ik weet ’t schatje’ zeg ik en geef hem een kus op zijn wang terwijl ik hem tegen me aan trek. Ik haat mijzelf. Ik haat mijzelf voor de rust die dit me geeft. Ik haat het dat ik het, ondanks zijn grote teleurstelling, een fijne gedachte vind dat hij niet ten overstaan van al die mensen op dat plein staat nu. Dat hij niet wordt blootgesteld aan de grote boze wereld waarin iedereen iets van hem vindt en hij misschien helemaal niet begrijpt wat er tegen hem gezegd wordt en men hem dan gek of erger nog, zielig, vindt. En ik haat het dat ik, die altijd zeg dat hij goed is zoals hij is, hem nu niet goed genoeg vind om dit te doen.

Als we na het optreden naar de auto lopen, kan ik mijzelf wel voor mijn kop slaan. Waarom heb ik hem niet gewoon laten gaan? Waarom heb ik hem niet, net als die andere ouders, naar voren geduwd? Waar ben ik bang voor? Als hij nou niet bang is en niets liever wil dan meedoen met zo’n stomme breakdance act, wáárom laat ik hem dan niet gewoon? Wat kan er nou in vredesnaam gebeuren? Ik kan hem niet tot in den treuren beschermen, hij moet zelf dingen ervaren en ondervinden en mijn eigen angsten en gevoelens mogen geen leidraad worden voor zijn dromen en verlangens.

‘Volgend jaar maar hij gewoon meedoen.’ Zeg ik vastbesloten tegen Jeroen. ‘Dan duw ik hem gewoon naar voren. Hij redt zicht wel, we moeten daar op vertrouwen Jeroen, we kunnen hem toch niet tegenhouden.’ Jeroen knikt, knijpt in mijn hand en verzucht ‘Gelukkig hebben we nog twaalf maanden om aan dat idee te wennen.’

cross